Een ideale meting van de verschillende weerparameters vraagt naast een goed en nauwkeurig weerstation ook een volledige open opstelling, zonder enige obstakels in de nabijheid. Jammer genoeg is dit laatste niet altijd mogelijk. Door middel van codes wordt aangeduid hoe een meetpunt in ons netwerk mogelijks wordt beïnvloed. Hieronder leggen we uit hoe de weerstations in ons netwerk beoordeeld worden.
Nota: hierna vind je dikwijls een term terug zoals bijvoorbeeld 10h. Dit wil zeggen een afstand die 10 keer de hoogte van het obstakel bedraagt, 5h is dan weer 5 keer de hoogte van het desbetreffende obstakel.
Algemene opstelling (E)
![]() Opstellingsclassificaties hebben alleen betrekking op de locatie van de temperatuur- en neerslaginstrumenten, die idealiter op grondniveau zouden moeten zijn. Sensoren voor zonneschijn, windsnelheid enz. worden het best zo vrij mogelijk blootgesteld, en dak- of mastmontages hebben meestal de voorkeur. Dakmontages voor windmeting worden dan weer afgeraden omwille van turbulentie rondom het gebouw, tenzij deze zich er hoog boven bevinden. Opstellingsrichtlijnen zijn gebaseerd op een veelvoud van de hoogte h van het obstakel boven de sensorhoogte; de norm is een minimale afstand van tweemaal de hoogte (2h). Dus voor een regenmeter op 30 cm boven de grond, moet een gebouw van 5 meter hoog minstens 9,4 meter verwijderd zijn (5 meter minus 0,3 meter, x 2), en een gebouw van 10 meter moet minstens 17 meter verwijderd zijn van een thermometerhut (10 meter minus 1,5 meter, x2) ![]() Meting van de luchttemperatuur (T)
![]() Meting van de neerslag (R)
Meting van de wind (W)
Algemene beoordeling De som van de opstelling (E), temperatuur (T) en (R) wordt genomen
Voor stations waar ofwel temperatuur (T) ofwel neerslag (R) niet wordt gemeten wordt de beoordeling gemaakt door de som te nemen van de opstelling (E) en de gemeten parameter (T) ofwel (R):
Merk op dat de wind niet wordt meegenomen in de algemene beoordeling. (foto: Vlinder-project UGent) Laatste bijwerking: 07 juli 2022 - 21:15 |